Vanmiddag bij de lunch verschijnt er een onbekende man aan het buffet. Ik vraag

‘New?’ ‘Yes, I wanted to check in, but he offered me lunch!’ Ik antwoord dat de hoeveelheid Engels hier inderdaad beperkt is, waarop hij reageert (nog steeds in het Engels): ben je Nederlandse? Ik zeg: ‘Nee, nee, van België (als ik bedenk wat er daarna allemaal volgde, zal het wel niet beledigend zijn overgekomen – zo van ‘nee, alsjeblief niet, toch geen Nederlander!’). Maar dus blijkbaar hij wel, dus konden we gewoon in het Nederlands verder praten. Nog voor we met opgeschepte borden naar buiten stappen hebben we dus verder kennis gemaakt, weet ik dat hij net toekomt en maar één nachtje blijft, een auto heeft en weet hij dat we hier met drieën zijn en dat we komen werken. Als we naar buiten gaan, stel ik voor dat hij bij ons komt zitten en introduceer ik hem aan Kris en Katrien.

Remco dus. Hij komt sympathiek over, open en geïnteresseerd én hij heeft een auto. En jawel, binnen de kortste keren zijn we aan het plannen om samen naar de zee te gaan.
Nu moet je weten dat ik twee dagen geleden naar Kris en Katrien gewhatsappt heb: ‘Zeg, vriendjes, ik vroeg me af, hebben jullie zin om zondag een uitstapje te maken naar de zwarte zee?’ Zij hebben natuurlijk zaterdag een reisdag en zijn wat terughoudend. Dus heb ik niets kunnen regelen.

Deze ochtend gaan we naar de nabijgelegen burcht. Heel mooi. Maar ik heb een groot verlangen om de Zwarte Zee te zien. Ik ben er zo dicht bij! Ik had dat in mijn hoofd, voor ik naar Roemenië kwam, maar heb mijn verblijfplaats, de eerste dagen, wat fout ingeschat (een kaart op booking.com kan zo misleiden). En plotsklaps, staat er daar dus een knappe jonge man, met een Dacia Duster, die ons wil meenemen. Als dat geen synchroniciteit is, of geluk of toeval (afhankelijk van hoe je naar het leven kijkt). De hoteleigenaar legt ons uit dat we twee dorpen verder een bootje kunnen nemen, naar een strand… En zo gezegd, zo gedaan.

Als een kind zo blij, huppel ik naar het strand – nee, eerlijk gezegd, neem ik een aanloop om te huppelen, maar bedenk dan wat enkele weken geleden het effect was van huppelen. Dus ik hou me in en zeg ter vervanging tegen Katrien: ‘Ik zou willen huppelen, maar doe het nu even niet, maar zo voelt het wel!’.

Het wordt een geweldige dag. Ik heb in de Zwarte Zee gezwommen! Ik heb nog maar eens gevoeld wat een zee met me doet! En er waren prachtige schelpen! Ik heb er wel 50 geraapt! En nog meer dingen met een uitroepteken!

Heerlijk.
Ik zou haast vergeten dat ik hier ben om te werken.
Morgen is het zo ver. Maar vandaag is het dus gewoon nog genieten. Van de mooie omgeving, van de fijne collega’s en van de Remco, mijn prins voor één dag!

Ik kan niet anders dan het toch maar weer even over geluk hebben, vandaag. Ik weet niet goed of ik meer geluk heb dan de gemiddelde mens, of het meer opmerk, maar ik heb echt wel veel geluk.

In het hotel waar ik verblijf most ik maar om 12u uitchecken. Dus ik zeg: ‘Geen probleem!’ wanneer de receptioniste me vertelt dat er in de ochtend geen watertaxi meer is. Ik heb dan echt nog een ochtend, kan dan nog lunchen in het hotel en om 14u20 is er een plekje vrij.

Wanneer de boot arriveert, is er geen plaats meer aan de aanlegsteiger. Maar geen nood, ik heb geluk, mijn favoriete ober heeft het gezien, komt aangesneld, instrueert de taxi om naar het grote ponton te varen, pakt mijn (zware) valies als een veertje met zich mee terwijl hij me voorloopt naar deze plek. Hij maakt het hekje open en ik kan op mijn gemak in de boot stappen, terwijl hij de valies inlaadt.

De receptioniste heeft ook nog even voor me nagekeken dat er om 15u55 een bus is richting Babadag en ze zegt: gewoon de promenade naar rechts lopen! Dus wanneer we om 15u45 arriveren aan de promenade stap ik naar rechts – dat wordt een nipte. Er zijn drie mensen die ook van de boot komen en die me voor lopen. Wellicht moeten zij ook naar het station. Ik ga er maar vanuit en ik volg hen. En jawel,ik heb gelukwant opeens zie ik aan de linkerkant een plek met bordjes met een woord dat ik interpreteer als ‘perron’ en namen van steden. Gelukkig weet ik dat ik richting Tulcea moet. Maar ik denk: ik moet eerst een ticketje kopen! (Want zo gaat dat bij ons toch.) Er zijn verschillende bureautjes en ik stap in het middelste binnen en kijk zoekend rond. Op dat moment vergeet ik dat Aluxandroe gisteren een briefje voor me heeft geschreven. Maar na enkele seconden stapt er een man op me af en hij vraagt iets. Ik interpreteer dat hij vraagt wat ik zoek of waar ik naartoe moet. Ik antwoord ‘Babadag’. Daarop pakt hij me bij de arm en leidt me naar zijn bus. Hij stopt mijn koffer in de koffer en wijst dat ik in de bus moet gaan zitten. Ik zeg ‘Ticket?’ en hij zegt iets, waardoor ik denk: ‘Dat komt wel in orde’. En effectief, wanneer hij even later achter het stuur gaat zitten (want is was dus gelukkignet op tijd), geeft hij me een briefje waaruit ik kan afleiden dat ik 15 Lei moet betalen. Ik geef hem bij de volgende halte het geld, vergezeld van ‘Multumesc’ (want twee woorden Roemeens ken ik: buna ziuaals goeie dag enmultumescals dankuwel – die twee openen poorten!).

Een eind verderop herken ik Babadag (Gelukkigvertelde Jorge veel over het land en wees me allerlei aan op onze heenweg!). Maar wanneer hij het busstation oprijdt, draait hij zich expliciet naar mij en wijst me op het feit dat ik op mijn bestemming ben. Super toch!

Net voor we aan het busstation zijn, heb ik een restaurant opgemerkt. Ik wandel daar dus heen en bestel een Café Frappé. Niet helemaal als mijn Freddo Cappucino, maar het kan er toch mee door. Ik informeer even of er daar taxi’s zijn – nee. Of hij een idee heeft hoe ik in Enisala geraak? Eens bij de bushalte proberen? Gelukkigheeft Aluxandroe gisteren ook het telefoonnummer van mijn nieuw verblijf op een briefje genoteerd. Dus, probeer ik dat eerst even. En jawel, Gibi neemt op en zegt dat hij meteen iemand zal sturen.

En dan arriveer ik hier en zie de omgeving. En sta me toe hier even mijn analyse van gisteren te hernemen:
Water: ja!
Water + ruimte: ja ja!  Een vijver – een meer – een zee… En veel plat land.
Water + ruimte + blauw: ja ja ja! Niet veel verschillende tinten, maar wel blauw!!!

En hier mag ik dus een weekje werken. Man man man, ik heb geluk!

 

Ps als je de plek wil zien, kijk even op mijn Facebookpagina voor een 360°!

Toen ik vandaag op de fiets zat besefte ik dat ik de laatste dagen heel veel geleerd heb. Dus ik zet het even op een rijtje:

Vaststelling 1

Ik zeg wel eens dat ik een watermens ben. Maar ik leer dit de laatste dagen relativeren. Het gaat duidelijk om meer dan water. Mijn analyse is als volgt.
Water: ja! (Maar! Bruin water in een gracht ‘doesn’t do the trick!’ – there has to be more!)
Water + ruimte: ja ja!  Hoe meer ruimte, hoe beter. Een vijver – een meer – een zee…
Water + ruimte + blauw: ja ja ja! Hoe meer tinten blauw, hoe beter.

Vaststelling 2

Ik voel me behoorlijk vrijer als ik een vervoermiddel ter beschikking heb. Ik ben geen stapper en dat ervaar ik vandaag nog maar eens. Ik huur een fiets en nog geen 100 meter verder, verschijnt er een grote glimlach op mijn gezicht. Ik rij de enige straat die Crisan rijk is af, iedereen groetend met ‘buna ziua’ en iedereen lacht en groet terug. Een oud mannetje duidt met zijn hand dat ik naast hem op het bankje mag komen zitten. Ik dank hem hartelijk.
Ik geniet van de fietstocht. Stop hier en daar voor een fotootje of om even rond te kijken. Ik rij tot ik niet meer verder kan. Ondertussen ‘spot’ ik plekjes waar ik zou kunnen gaan eten.

Vaststelling 3

Geef me een tennisrokje (met zo’n shortje in bevestigd) en een fiets en ik denk terug over mezelf als ‘meisje’. Ik verlies meteen 20 jaar en voel me een jong blaadje. Dus dat oud mannetje zal me wel lusten!

Vaststelling 4

Lokale bevolking is over het algemeen vriendelijker dan toeristen.
Waar ik gisteren weinig contact had met de andere toeristen op de boot, is het contact vandaag net groot. Mensen roepen me dingen toe – ik snap ze natuurlijk niet, maar ik beantwoord ze steevast met een verontschuldigende glimlach.

Wanneer ik ‘s middags in Pensiunea Ovidiu iets ga eten, vraagt de jonge vrouw die daar op haar computer zit te werken, van waar ik kom. ‘’Uit België.’ ‘Ah, en is het je eerste keer in Roemenië?’ ‘Nee, ik was hier al eerder…’ En van het één komt het ander. Ik vertel over het project Joyful Teaching en over Naxos. Zij vertelt dat haar vriend al een paar keer in België was en beloofd heeft haar eens mee te nemen, ‘want het is daar zo mooi’. Maar het is nog niet gelukt.
Na even zit ik bij haar, haar vriend en haar zus aan tafel en praten we uitgebreid over het land, het beleid, het toerisme… Ze vraagt wat ik van het eten vind…
Dedju, wat nu gedaan?! Ik had nog maar net op de fiets bedacht dat ik daarvan iets in mijn blog zou schrijven. Dat ik zo blij ben dat ik niet in Roemenië geboren ben, want dat ik het eten hier niet lekker vind… Kan ik dit zeggen zonder haar/hen te schofferen? Maar ik mag van mening verschillen, dat betekent niet dat ze me niet meer leuk vind! Dus zeg ik voorzichtig: ‘nee, ik eet geen vlees en de vorige jaren in Transylvania was het heel erg op vlees gericht. En de enige vervanging die ze konden bedenken was Mamaliga (Polenta), maar dat lust ik eigenlijk niet graag. Dus nee, als ik héél eerlijk ben, dan ben ik niet zo’n fan van het eten. En nu hier is er wel vis, maar hij smaakt zo naar… vis…’ Ze licht me toe dat ik zeker geen gegrilde vis moet nemen hier, maar met een saus (en geeft me een paar belangrijke namen mee) of gepaneerd. En ze is enthousiast over Icre…
Even later is ze opeens verdwenen. En ja, je raadt het. Ze komt terug met een bordje met viseitjes van karper, ui en een mandje brood. Ik moet het proeven. En het is lekker! ‘Zo’, zegt ze, ‘dan is er toch iets van Roemenië dat je graag eet!’
En als ik vertel dat ik morgen naar Enisala moet en dat ik nog niet weet hoe ik er raak, want dat het Roemeense transportstelsel niet zo doorzichtig is, doet ze wat opzoekwerk, belt ze met het hotel, legt uit waar het trein/busstation is én schrijft een briefje ‘Goeie dag, ik moet naar Babadag of Enisala, kan je me helpen welke bus ik moet nemen?’ (in het Roemeens natuurlijk).  Dan moet ik dat gewoon tonen. Het ontroert me, zoveel hulp en liefde…

Opgeladen rij ik verder en vind een plekje waar ik me helemaal alleen op de wereld waan.

Vastelling 5

De zon schijnt anders in Roemenië dan in Naxos. Hier kan ik de zon veel moeilijker pakken in mijn loep en tot het brandpunt brengen…

Vaststelling 6

Het was een zéér fijne dag met als kers op de taart een praatje met een Antwerps koppeltje met twee leuke kinderen Sam en Zen én een ongeplande facetime met mijn zus en mijn mama.

Vaststelling 7

Ik ben best gelukkig en daar ben ik zo dankbaar voor!

“Tegenwoordig leef ik volgens een paar simpele regels:

  1. Ik doe mijn best.
  2.  Ik sta mezelf toe gezien te worden
  3. Ik pas het advies toe dat een acteercoach me over alle aspecten van mijn leven gaf: ga verder. Wees niet bang. Laat het allemaal zien. Hou niets achter.
  4. Ik zal geen mysterie voor mijn dochter zijn. Zij zal me kennen en ik zal mijn verhalen met haar delen: de verhalen van falen, schaamte en iets bereiken. Zij zal weten dat ze niet alleen is in die wildernis.

Dit is hoe ik in elkaar zit.
Hier kom ik vandaan.
Dit is mijn eigen puinhoop.
Dit betekent het om bij mezelf te horen.”

Aan het woord is Viola Davis, actrice en volgens Time Magazine in 2017 bij de 100 invloedrijkste persoenen van de wereld. Als ik eerlijk ben, kende ik haar niet. Alhoewel ik wel eens heb gehoord over een serie waarin ze meespeelt. Maar ik ga ervan uit dat gemiddelde mens meer ’mee’ is met de wereld dan ik. Het komt uit het boek van Brené Brown over verbinding (waar ik in juni in begon, maar waar ik nog niet halfweg ben geraakt ;-))

Wanneer ik dit lees krijg ik kippenvel en tranen in de ogen. Ja, dat voelt goed. Dat zou ik ook willen zeggen.

Ik zou het als volgt herformuleren:
“Tegenwoordig leef ik volgens een paar simpele regels:

  1. Ik doe mijn best.
  2. Ik sta mezelf toe gezien te worden. (Of alleszins, ook daartoe doe ik mijn best.)
  3. Ik probeer te leven volgens het advies: ga verder. Wees niet bang. Laat het allemaal zien. Hou niets achter.
  4. Ik zal geen mysterie voor mijn omgeving zijn. Ik zal mijn verhalen delen: de verhalen van falen, schaamte en iets bereiken. Zodat mensen kunnen herkennen, weten dat ze niet alleen zijn in de wildernis.

Dit is hoe ik in elkaar zit.
Hier kom ik vandaan.
Dit is mijn eigen puinhoop. En mijn paradijs.
Dit betekent het om bij mezelf te horen.”

Bij mezelf horen. Maar ook bij anderen.
Ik besef hoe belangrijk dat ‘horen bij’ toch ook voor mij is. Al is het op een heel minimaal niveau. Maar ook hier hoor ik er al bij. En ik weet eigenlijk niet goed hoe ik dat doe. Maar ik maakte al contact met een Vlaamse dame, wat leidde tot een ‘goede morgen’, met een Duits jongentje en later met de rest van de familie (omdat hij beweerde dat ik Duits was) en met mijn Roemeense buren, die een woordje Frans spreken. Tegen de tijd dat ik terug naar mijn kamer liep had ik dus al Roemeens, Frans, Engels, Duits én Nederlands gesproken. En Grieks eigenlijk, maar dat is omdat ik uit gewoonte ‘ne’ zeg als ik ‘ja’ bedoel. Dat is altijd even aanpassen als ik Griekenland verlaat… En hier is het dus ‘da’…

En het stelt dus niet veel voor, en toch. Kunnen goeie dag zeggen en weten dat mensen je herkennen, voelt belangrijk. Het gaat weer over gezien worden he, waar ik eerder al over schreef.

(Dit deel schreef ik vanmorgen reeds, nu vervolg ik – je zal de andere vibe voelen;-))

Want als het omgekeerd is, heeft het ook invloed. Vanmiddag stond er een uitstap gepland. Een excursie langs kanalen en verschillende meren. Om iets voor drie sta ik braaf aan het water te wachten. Even lijkt het erop dat de Vlaamse mensen ook meegaan, maar uiteindelijk stap ik in de boot met negen mensen die het Engels (of iets anders) duidelijk niet machtig zijn.
Ik beschrijf even het gezelschap:
– Een koppel dat zich meteen naast de kapitein (of de bestuurder van de boot) zet en koppel twee wel kent.
– Een koppel met één dochter. Moeder en dochter hebben gelnagels om U tegen te zeggen en valse wimpers. Dochter lijkt eerst geïnteresseerder in haar telefoon dan in de omgeving, maar dat verandert als ze de kans krijgt een fotoshoot te doen op de snuit van de boot, in het midden van het meer. Man is bescheiden aanwezig.
Deze vijf mensen zijn vermoedelijk Roemeens, want zij praten met de kapitein.
– Dan is er nog een gezin bestaande uit een moeder die aan de bange kant is (interpretatie op basis van omgang met reddingsvesten en geluidjes en ogen), een vader die vooral wil geruststellen en twee dochters die tegen de puberteit aan hikken, maar ook nog lekker klein kunnen zijn als ze nat worden of de boot raar doet. Zij zijn vermoedelijk niet Roemeens, alhoewel de taal even onverstaanbaar is, maar er is geen contact tussen dit gezin en de anderen.

Het eerste uur dat we samen in de boot doorbrengen, is er quasi geen enkel oogcontact. Ik heb een licht vermoeden dat ze bang zijn omdat ik een vreemde taal spreek. Ik wil het dus zeker niet negatief interpreteren. Tot twee keer toe zie ik zelfs het meisje aan de overkant wat opzij duiken als ze de indruk heeft dat ze in de weg zit voor een foto. Maar dus, geen contact. En dat werkt ontzettend op me. Ik kijk maar zie weinig, vind dat het water stinkt en vraag me af wat ik hier doe.

Het is pas als er een probleem met de boot ontstaat, dat er iets van contact komt. Het alarm dat af gaat, de motor die stil valt, de herstart en dan het tevergeefs proberen vertrekken, is dan ook redelijk onrustwekkend. Iedereen ziet al de koppen in de krant: ‘10 toeristen overnachten in een bootje in de Donaudelta’ of ‘Toeristen op onverklaarbare wijze verdwenen in de Donaudelta’ – afhankelijk van aan wie je het zou vragen (De angstige moeder ging meteen voor het tweede en deed haar reddingsvest terug aan – zou er twee aangetrokken hebben als ze kon en ontketende een halve ruzie met haan man rond ‘of de kinderen ze nu wel of niet moesten terug aan trekken’…)
Maar dus dat moment van ongerustheid schept iets van verbinding. Gelukkig. De tijd daarna ervaar ik als veel aangenamer. Ook al wordt er nog geen woord gewisseld. Maar af en toe is er wel een teken van ‘jij bent er ook’ of zo.
Het helpt me in het hier-en-nu te komen, wat me het eerste uur best zwaar viel. Maar dus het tweede deel van de tocht is beter. Verbinding door de angst en daarna door de schoonheid van de omgeving en de pelikanen. En het water dat niet meer stinkt ;-).

Bij mezelf horen dus, dat is belangrijk en blijkbaar toch ook een beetje bij de anderen.

P.S. En dan voel ik me heel belachelijk dat dat zo belangrijk is en tegelijkertijd wil ik daar mild naar kijken, maar ik krijg mezelf toch niet zover om op de ‘publiceren’-knop te drukken voor ik deze ps erbij zet! Ik zal mijn verhalen delen, ook van falen en schaamte 😉

Vanmorgen om 3 uur, toen ik al een twintigtal minuten onder de levenden behoorde, bedacht ik dat dat toch relatief is: dat vroeg opstaan moeilijk is. Eens je wakker bent… Straks zal ik wel een ‘inzinking’ hebben, maar op ’t moment viel het dus mee. Ik rij als enige met een pittige bestuurder naar de luchthaven. De incheck gaat vlotjes. Geen probleem dat het een kilootje teveel is.

Alles gaat vlot eigenlijk: alles vertrekt op tijd, iedereen is vriendelijk. Allez, ik maak er ook een sport van soms om mensen te laten glimlachen. Ik denk dan: ze moeten hier een hele dag zitten (aan de douane bijvoorbeeld) en die kijken dan zo serieus,… Het is toch veel leuker wanneer ze zouden lachen. En dan kijk ik diep in de ogen met mijn meest ontwapenende glimlach en 99% van de keren lukt het me. Die glimlach terug. Dan ga ik altijd met een ‘ketjing!’-gevoel verder.

In Istanbul komen we dus op de spiksplinternieuwe luchthaven toe en daar arriveer ik aan gate 36 en ik vertrek van gate 34… Kwestie van handig te zijn.

Beide vluchten vertrekken op tijd en mijn koffer verschijnt bij de eerste stuks op de baggageband… Ik heb een taxi besteld tegen 11u, zodat hij zeker niet zou moeten wachten, maar hij heeft gekeken naar mijn vluchtnummer en hij is er al. Ik was nog niet aan het uitkijken, wilde eerst naar het toilet, maar hij kwam naar me toe. Blijkbaar googlen ze hun klanten tegenwoordig (of hij toch) zodat ze een fotootje kunnen zien. (Ik zag later mijn foto op zijn telefoon!). Maar dus de Jorge is een vriendelijk, niet onknap Roemeens exemplaar die na een tijdje ook nog supergrappig en interessant blijkt. Ik zit lekker vooraan – daar is meer lucht en we geraken meteen aan de praat. We hebben het over de Roemeense cultuur, het beleid (of eerder het gebrek daar aan), de Gipsies (er zijn toch niet veel Roemenen die deze bevolkingsgroep in hun hart sluit, bedenk ik nu ik hier voor de vierde keer ben), de omgeving… Hij geeft heel veel tips over wat ik allemaal zou kunnen doen. (Ik ga nog eens moeten terugkomen ;-))
Dan is het even zoeken waar hij me exact moet ‘droppen’. Het wordt wat over en weer getelefoneer (heel verantwoord!) met de watertaximaatschappij en met zijn baas… En uiteindelijk zijn we – te snel zou ik bijna zeggen, zo gezellig is het – in Tulcea aan het water. We moeten vlug afscheid nemen, want het is bijna 12 uur (en door hem zou ik een taxi vroeger kunnen nemen – anders moet ik nog 2 uur in de stad rondhangen) én hij heeft geen parking én er staat een politieman. Dus hij geeft me snel twee kussen en hoopt dat ik het vind. Hij roept nog: ‘Laat mijn baas weten of het gelukt is!’ ‘I will!’ En ik doe dat ook meteen, want waar hij me heeft afgezet blijkt ook helemaal de juiste plek. Dus ik stuur een complimenteus berichtje naar zijn baas. Maar op het moment dat ik wil instappen is er telefoon: ‘Of het gelukt is?’ ‘Yes, I’m boarding right now.’ Dus het is een kort telefoongesprekje, maar daarna stuurt hij nog een berichtje ‘Was it near the place I let you?’ en dat is het begin van heel wat berichtjes. Hilarisch gewoon. Allez, weer een nieuw vriendje erbij 😉

De tocht naar het hotel duurt langer dan gedacht. Het eerste half uur: ‘Leuk!’, het tweede half uur: ‘Ah, is het zo ver?’, het volgende half uur ‘Waar brengt die ons naartoe?!’ Gelukkig is er een tatoe-man met hond, die me verzekert dat het bijna mijn toer is. Had ik dat wat verkeerd ingeschat! Dat heb je met zoeken op een kaart via Booking.com… Ik dacht dat is in de buurt, maar nee dus.

Maar het is fijn arriveren, een vriendelijke dochter van de eigenaar die haar verhaaltje brengt (en dan soms verontschuldigend zegt ‘ja, ik moet dat zeggen he’). Eindelijk iets eten – want ik ben al 11u op en heb alleen twee keer een vliegtuigontbijt gehad, wat betekent een mini taai broodje met een vierkante centimeter harde kaas, twee zwarte en één groene olijf en twee kerstomaatjes en drie stukjes komkommer.

Ze hebben hier vis en slaatjes. Hoera hoera (Je moest mijn ervaringen kennen van de voorbije jaren, in Transylvania, waar de niet-vleeseters nog moeten uitgevonden worden!)

Na mijn siësta is het even werken om in de positieve mood te blijven. Ik denk: ik ga even naar het zwembad, maar de luide techno die uit een blaster (of hoe heet zoiets) van een groepje Roemeense gasten die al van smiddags bier drinken, komt, en die de lokale radio die uit de luidsprekers galmt overstemt, brengt mij in vluchtmodus. Ik wilde peace and quiet! Ik ga dus even een wandelingetje maken vooraan, aan de Donau. Maar ik merk dat ze eigenlijk stinkt, dat er heel veel vuil ligt en dat het hier ‘the middle of nowhere’ is. Ik denk: Suzanne herpak u! En ik werk dus om me te concentreren op details. Ik neem foto’s om de schoonheid te kunnen zien. Maar als ik uiteindelijk aan de achterkant van het hotel beland, waar de roeibootjes liggen, pas dan lukt het echt. Daar is het mooi. Daar is het rustig. Daar is er geen storend geluid. Morgen zal ik me gewoon hier komen zetten!

Bij het avondeten probeer ik alle vissoorten ontcijferd te krijgen, maar het zijn bijna allemaal vissen die ik ken van naam zoals meerval en tarbot, maar die ik nog nooit gegeten heb. Het wordt dus een avontuur. Maar nu eerst wat slaap in halen! Dat ik morgen nog meer de schoonheid hier kan zien!

‘Waarom doe ik dit toch?’ Dat is de vraag die zich weer aandient. Ik zit op de boot richting Rafina. Dat is een kleine haven, nabij de luchthaven, van waaruit ik morgen verder vlieg. Ik heb om 3u een shuttle naar de luchthaven, om 5 u40 een vlucht naar Istanbul, om 7 u35 moet ik dan weer boarden voor de vlucht naar Constanta in Roemenië. Daar gaat een taxichauffeur me opwachten (met een beetje chance – maar hij heeft me al een whatsappke gestuurd met de foto van het bordje met mijn naam dat hij gaat vasthouden, dus ik heb goede hoop ;-)) om me naar Tulcea te brengen, een kleine 120 km verderop. Het zou anderhalf uur rijden zijn. Daar dien ik dan een watertaxi te nemen die me uiteindelijk naar Crisan zal brengen…. Dan kan ik recupereren ;-).

Ja, het is een hele onderneming. Dat is de reden dat ik vorig jaar mezelf beloofd had, dat als ik het nog eens zou doen (gaan lesgeven in Roemenië), ik er een paar dagen extra zou aan plakken, om te bekomen van de stevige verplaatsing.
Ik had eerst gezegd dat ik het niet meer wilde doen, maar dan kwam het voorstel om het later in de zomer te doen én aan de Zwarte Zee in plaats van in Transylvanië, waar de voorbije drie jaar doorgingen… Ik zou dan op zijn minst de zee niet moeten missen. Dus ik ging door de knieën. Nog één keer…
Niet dat het niet leuk is hoor. Ik mag met twee zeer fijne collega’s een weekje doorbrengen en mensen inspireren. Voor de deelnemers is onze aanpak vaak heel vernieuwend en ze zijn dan ook heel enthousiast en dankbaar. Dus ik weet dat het inhoudelijk wel fijn zal zijn. En toch: ik moet weg. Ik moet mijn thuis achterlaten.

Wanneer we een laatste koffietje drinken aan de haven, merkt L op, die samen met mij het eiland verlaat: ‘Het gaat niet he.’ En meteen rollen de tanen over mijn wangen. Nee, het gaat niet. Ook al weet ik dat het maar voor 10 dagen is, ook al weet ik dat het leuk gaat zijn, daar, ook al weet ik dat het een mooie omgeving gaat zijn… Het verlaten van het eiland gaat gepaard met een zwaarte.

Een vriend van me, hier op het eiland, is gestopt met reizen. Vroeger reisde hij in de wintermaanden naar India, Pakistan, Thailand of Nepal. Maar telkens merkte hij dat hij Naxos miste, meer en meer. Dus blijft hij hier. Als het hier zo goed voelt, waarom dan nog weg gaan?
En ik weet niet, ergens is er nog een stukje van me dat de rest van de wereld wil zien. Niet alleen, ik wil het graag met iemand delen. Maar er is ook een stukje dat alleen maar hier wil zijn, op mijn eiland, mijn strand of mijn balkon.
En voorlopig is het sowieso onmogelijk. Ik moet nog terug naar België – nog teveel engagementen en ik moet daar ook nog centjes verdienen. Maar dat is dan voorlopig ook de enige goede reden om mijn eiland te verlaten. (En het is natuurlijk ook fijn om vrienden en familie te zien – roept een ander bezorgd stukje met stevige stem!)

‘Maar dus’, spreek ik mezelf streng toe, ‘als je nog wordt uitgenodigd vanop Naxos, denk dan geen twee, maar zeven keer na! Weet dat de kans groot is, wanneer je op de boot zit, dat je je zal afvragen: ‘Waarom doe ik dit toch?’’

 

Het is al lang mijn favoriete woord, maar het is ook zo’n bijzondere ervaring op zich. Gisteren stond er weer een bronbezoek op de agenda. Nog maar een plek die ik nog niet kende. Grappig hoe je jaren naar een eiland kan reizen en dan zelfs jaren op het eiland kan wonen, zonder zoveel speciale plekjes te kennen. Deze zomer staat in het teken van de bronnen en er zijn er veel.

Ik  rij dus de bergen in, door Chalki en Filoti naar Danakos. Het is weer zo’n dorpje waarvoor je eerst steil naar boven en dan steil naar beneden moet durven rijden, je dan moet zien te plaatsen op een stukje parking en dan de straatjes in en uit moet  lopen zonder enig idee of je in de juiste richting gaat. Maar ik heb een goeie gids mee en we bereiken moeiteloos de prachtige plek.
Een immens grote plataan overspant het pleintje waar het bronnetje uit een wit gekalkte berg komt gestroomd. Er zijn weer muurtjes en bankjes, hier en daar mooi wit. En speciale stenen. Het kerkje torent boven het pleintje uit. En zoals elke keer zijn we er.
Dat is wat ik dit keer zo anders beleef dan vroeger: vroeger zou ik kijken: ‘mooi, mooi’. Ik zou mijn bidons vullen, zodat ik de volgende dagen water kan drinken dat recht van de bron komt en dan zou ik weer terug lopen. Zo doen de meeste mensen dat. Als ik aan de voorbije keren denk, waren er soms heel even nog andere mensen, maar die waren ook snel weer weg. Maar dit jaar leer ik er te blijven. Er even écht te zijn. Gewoon. Zijn. En daardoor zie ik niet alleen de plek, maar ik ervaar ze. En ik zie zoveel meer. Zelfs toen ik op een plek was, waar ik al enkele keren naartoe kwam, zag ik andere dingen. Voelde ik andere dingen.

Ook deze keer ervaar ik het zo en even later beginnen de klokken van het kerkje te luiden. En nog wat later begint er een dienst. Die wordt door een luidspreker ook naar buiten gericht, dus zitten we onder de plataan terwijl er Gregoriaanse (of zijn dat Byzantijnse?) gezangen door de lucht vibreren. Alsof we een privéconcert krijgen.

Wanneer we terugkeren ervaar ik weerom die adembenemende bochten: je rijdt in een bepaald landschap en net één bocht om, of één heuvelrug en plots zie je een heel andere kant van het eiland. In dit geval een indrukwekkend zicht op de vallei van Filoti tot Naxos stad en de zee. En dat in verschillende tinten geel-grijs, door de nevel die ontstaat door de hitte en de stilaan ondergaande zon.

We overwegen verschillende mogelijkheden waar we zouden kunnen gaan dineren en na drie keer van gedacht veranderd te zijn, rij ik richting Apiranthos. Geen van ons beiden heeft daar al gegeten. Ik ken het alleen van ‘koffietjes’. We wandelen door de straten, maar die zijn afgeladen vol met toeristen. Het trekt niet. A vraagt waar de Grieken hier zoal zouden eten? Geen idee en mijn vriendinnetje Ireni is niet op post, dus ik kan het niet vragen. Dus we wandelen terug het stadje uit om dan misschien toch maar naar een lager gelegen dorp te rijden. Tot we aan het einde van het dorp nog een restaurant zien. Er zit niemand. Meestal denk je dan: ‘hier gaan we zeker niet!’. Maar het is zo’n verademing na die drukke straten dat we beslissen hier het risico te nemen. En het blijkt een goeie keuze. De gerechtjes die op tafel worden getoverd zijn één na één heerlijk. De local wine is van goeie kwaliteit… En mijn favoriete Griekse zangeres, Alkistis Protopsaltis klinkt op de achtergrond.

Opeens verschijnen vier mannen helemaal in het zwart. Het zou de lokale maffia kunnen zijn, die hun percent komen opeisen, maar het blijken leden van een band. Links van het restaurantje staat een minipodium: een klein verhoogje met daarop vier stoelen, naast elkaar en ook een standaard met vier lichten ervoor. Het was ons niet echt opgevallen. Maar dus één voor één gaan de muzikanten plaatsnemen en beginnen ze wat te zingen, te spelen… Ons eten is ondertussen op. Ik vraag aan de ober of de muziek niet wordt afgezet, terwijl ze aan het spelen zijn en hij zegt: ja maar ze zijn nog maar aan het soundchecken… ‘Oh, wanneer is het optreden dan?’ ‘Om twaalf uur.’ We kijken naar elkaar… Wat doen we? Het is nog een heel eind rijden terug naar Orkos… Maar dan wint het ‘so what!’-gevoel. We bestellen nog een karafje wijn (en voor mij spa ;-)) en wachten verder af. En alsof ze van onder stenen uit kruipen of uit verlaten huizen, de mensen stromen toe. Nemen plaats in het restaurant, bestellen – heel Grieks – grote schotels eten dat ze delen. En drinken Mythos en wijn…

En dan begint het optreden. Een prachtige stem. Echte Kretiaanse muziek. We vernemen dat Dramoutanis een best bekende zanger is. De muziek is meeslepend. De Lyra, de bouzouki, de trom, de fluit, zelfs de doedelzak.

Iedereen is enthousiast, mensen beginnen te fluiten, te dansen. En we genieten van de muziek en vooral ook van de heel eigen sfeer die er heerst.

Het is na tweeën wanneer we beslissen om toch maar aan de afdaling te beginnen. En ik voel me dronken van de ervaring. Tot twee keer toe krijgen we prachtige muziek aangeboden door het lot. Het vraagt alleen even blijven, even stilstaan. Even zijn.

En als je die tijd neemt, dan kan je vinden wat je niet zoekt.

Vandaag stond al een paar dagen aangekondigd als een windstille dag. Maar 2 beaufort, noordwest in de ochtend, zuidwest in de namiddag. Een SUP-dag als het ware! Ik had nee gezegd aan een skypemeeting op zaterdagochtend om die reden. Die doen we morgen wel. Nee, als er zo eens een windstille dag tussen zit, wil ik op mijn SUP!

L heeft het nog nooit gedaan, dus starten we met de basis. Maar ze is er snel mee weg, dus varen we samen naar Earthbar voor een koffietje. Dat is iets waar ik al over gefantaseerd had: met twee, naast elkaar op uitstap. Het is nog niet wat het moet zijn natuurlijk, want zij zit nog in de fase dat alle aandacht naar de SUP moet gaan. Alle begrip hoor, ik ken dat helemaal. Vorig jaar zat ik daar zelf keilang en viel ik van mijn plank als ik naar iemand wuifde. Ondertussen ben ik echter een sterker SUPper geworden dan ik kon denken, waardoor ik met één haal heel wat verder vooruitkom dan haar. Ik moet nu leren doseren!

Maar we gaan dus een koffietje drinken en dat gaat gepaard met een spelletje Tavlé. Tavlé is een Grieks bordspel, ook wel genaamd Backgammon. Mensen kennen het vaak van ziens: het heeft uitgerekte driehoeken op het bord, in plaats van de vierkantjes van het dambord, maar het wordt met dezelfde schijven gespeeld.
Lang geleden, op onze eerste reis samen, leerde ik het aan L en zij raakte even verslaafd als ik. Nu is het lang geleden dat ik het speelde. Alleen spelen is niet zo vanzelfsprekend! 😉

Na mijn overwinning 😉 varen we terug en we rusten even uit. Dan gaan we spelen: we gaan met twee op één Sup – met twee peddels – en geven onszelf telkens andere uitdagingen: rond die boei varen, van plek veranderen (dus degene die vooraan zit, gaat achteraan en omgekeerd) zonder aan land te komen,… Het wordt een hilarische onderneming. Daarna probeer ik een paar yogaposes uit op de board. Van Downward dog tot plank en dan op linkerhand en rechterknie en de tegenovergestelden rek je dan ver uit. Dat gaat verbazend goed. Alvorens ik de warriorpose tot stand kan brengen, ga ik drie keer keihard van de plank af. Maar geen erg. We lachen even, zeggen iets tegen elkaar en ik kruip er terug op en probeer opnieuw. Tot ook de Warriorpose lukt.

Ik besef weer dat ik die dingen niet doe als ik alleen ben. De reden hier is voor mij duidelijk: als ik dat alleen probeer en het lukt niet, dan faal ik. Mensen die ik niet ken zitten te kijken en denken dan wellicht: ‘ocharme het kind, het lukt niet.’ Maar als ik het samen met iemand anders doe, dan creëer ik een bubbel onder ons beiden. En als ik eraf val, lach ik en praat ik. En ik ben totaal niet bezig met andere mensen. Of iemand iets heeft gezien. Terwijl ik eigenlijk ook wel besef dat dat vooral in mijn hoofd zit. Misschien probeer ik het volgende keer toch een keertje alleen!

Maar het is dus een fijne dag. Grensverleggend. En met drie overwinningen met den Tavlé, dus ik ga uitgeput maar als een tevreden mens mijn bed in

‘Gij staat nogal goed met uw eigen he.’ Ik weet zelfs niet of het dat letterlijk was. Wel de zin: ‘Soms denk ik dat ik wat te weinig heb, wat jij wat teveel hebt…’. Het wordt gezegd met de nodige glimlach, terwijl we ons zoveelste spelletje Tavlé aan het spelen zijn en net een fijne maaltijd achter de rug hebben. Ik had wellicht net een goede zet gedaan en dat ook benoemd. Ik weet het eigenlijk niet meer, wat de aanleiding was.
Wat ik wel weet is dat het vanaf dan allemaal ‘tuuuuuuuuuuut’ doet in mijn hoofd. Ik zie nog amper de bolletjes op de dobbelstenen, volg niet meer welke zetten zij doet. Ik kijk naar de zee en probeer mijn tranen weg te slikken. Ik hoor maar, over en over, in mijn hoofd ‘Je hebt teveel!’
En dan komt er een koor van stemmen, zoals bij de Griekse tragedie, die aan de kant staan en met fluisterstemmen ondersteunen:
‘Je bent arrogant! Zelfgenoegzaam! Wie denk je wel dat je bent?! Gij staat wel goed met uw eigen! Oh ja, arrogant en ook nog dominant! En iedereen zal het geweten hebben!’
Er is een reddertje dat alles probeert bijeen te houden.
‘Tikken, Suzanne, tikken en ademen!’ ‘Ga even een glas water halen in de koelkast!’ ‘Achteruit en overschouwen, er niet in gaan! Gewoon even kijken wat er hier gebeurt!’
En het lijkt te lukken.
Tot ze opmerkt ‘Is er iets, je bent ineens zo stil?’
Uit gewoonte zeg ik ‘Nee nee.’ Maar dan herpak ik mezelf en biecht ik op ‘Jawel, er is wel iets. Dat wat je daarnet zei, dat doet zoveel met mij…’ En we kunnen erover praten en dat is goed. Daar leren we beiden uit. Ik kan horen dat dat niet de boodschap is die ze wilde geven. Ik neem het ook helemaal bij mij.

Ik laat de tranen even stromen en probeer mild naar mezelf te kijken. Wie is er allemaal in het spel?

  1. Er is alleszins een kritische stukje dat bezorgd is dat ik arrogant word bevonden en dus gespitst staat op uitspraken die in die richting zouden durven gaan. En die heeft natuurlijk meteen alarm geslagen.
  2. Er is een kindje dat dan heel triest reageert omdat ik zo stevig op de vingers word getikt.
  3. Maar, en dit wordt duidelijker tijdens het gesprek, er is ook een stuk dat denkt: ‘Ah, maar potverdikke! Ze mogen het me achterna doen! Ik ben hier maanden alleen. Soms, als ik hier ben buiten het seizoen, spreek ik dagen met niemand en ik heb het dan goed met mezelf. Ik durf zeggen dat ik (meestal) mijn eigen beste vriendin ben. Ik amuseer me met mezelf en daar heb ik potverdikke hard voor gewerkt. En ja, ik ben soms fier op wat ik bereikt heb – andere mensen praten veel en dromen, maar ik doe. Dus ik mag daar ook best fier op zijn. En is dat dan arrogant? Awel het zij zo!’
    Als die van zich laat horen, komt nummertje één natuurlijk onmiddellijk weer stevig naar voor gestapt.

Allez, een drukte van jewelste.

  1. En dan is er mijn wijze vrouw die me eraan herinnert: ‘als iemand zoiets zegt, zegt dat ook iets over die ander. Laat bij haar wat van haar is en neem mee wat jij kan leren’.

We zijn nu een uurtje verder en ik voel me wel wat dooreengeschud maar eigenlijk best ok. Alsof het een proces is dat ik vroeger aan 40 per uur reed, maar dat ik nu even aan 120 per uur doe, of 200. Intens, stevig, pittig én kwetsbaar. Maar het lijkt bijna alsof je in Zolder staat te kijken naar een race… En daar zijn ze en daar zijn ze alweer voorbij… (En bij deze zin gaat je hoofd van links naar rechts ;-))

Ik weet dat ik de volgende dagen waakzaam zal moeten zijn, want de nummer 1 zal in hypermodus staan door dit voorval. Maar ik weet ook dat nummer 4 altijd in de buurt is met één of andere fijne quote. En natuurlijk is er mijn reddertje.
Maar ik kan dit artikel ook niet afsluiten zonder even het woord te geven aan nummer 3: ‘Ja, ik sta goed met mijn eigen! En ik moet zeggen dat ik dat iedereen kan aanraden!’

Vandaag had ik een toeristendag. Grappig, hoe anders een dag kan voelen als je bezoek hebt. Gisteren is L gearriveerd. Zij komt hier een weekje rust zoeken. We kennen elkaar al lang en het zal dus wel loslopen, denk ik dan. En dat doet het ook (ik kan nu ook niets anders schrijven natuurlijk, want zij leest trouw mijn blog ;-). Maar meteen voel ik me dus meer toerist.

Het is een simpele dag: rustig opstaan. Ik had haar gewaarschuwd dat ik ‘s morgens graag eerst op ‘t gemak een tasje koffie drink alvorens veel gesprek te voeren. Maar dat loopt dus goed. Ik zit al even op de computer als ze verschijnt. Samen ontbijten met yoghurt en vers fruit (wat ik voor mezelf niet aan snij – dan neem ik gewoon wat confituur erbij – maar waar ik wel van geniet) en nog een tasje koffie.
Dan naar het strand – te voet (héél ongewoon, want ik spring altijd op mijn fiets) en het strandtentje opzetten om wat schaduw te kunnen voorzien (ook dat doe ik nooit, ik heb dan wel zo’n tentje, maar gebruik het voor mezelf nauwelijks). Vervolgens wat in de zee en naast de zee vertoeven (ik kan me natuurlijk niet houden en bouw ondertussen toch maar wat stenen torentjes) en dan naar Earthbar voor een koffie.
Daar spelen we onze eerste Tavlé. Dat is het fijnste moment van de dag! Het is lang gelden dat ik dat kon spelen. Daarvoor moet je met twee zijn, natuurlijk. En de ander moet het ook kennen! Maar gelukkig leerde ik het haar toen we 16 jaar geleden op de eilanden waren. Het was nu al wel een eeuwigheid geleden dat ze het had gespeeld , maar met kleine reminders hier en daar kwamen de spelregels snel terug.

Een wandelingetje terug, nog wat drijven en dan is het alweer tijd om naar huis te gaan om een lunchke te voorzien. We eten een Griekse sla met wat kliekjes hier en daar. Dan nemen we een siësta (een heerlijke gewoonte, ik vind dat ze dat in België ook zouden moeten invoeren!) en ik zit alweer op mijn computer als ze opnieuw verschijnt.
We maken ons klaar om naar de stad te rijden. We doen wat inkopen, passeren langs de Rental Center om met Filis nog even te overleggen rond mijn auto en wandelen dan als een échte toerist langs de winkeltjes naar beneden. Aan Waffelhouse bestellen we een horentje met één bolletje mokka. We snoepen het verder op aan de rand van de haven, met de zakkende zon op de achtergrond. Nemen toch nog maar een paar zonsondergangfoto’s  – zeker met het kerkje erop!
Dan gaan we de Old Market in. Hier en daar een winkeltje in (even dag zeggen bij Effi – dat is niet toeristisch en voelt lekker gezellig) en dan op zoek naar een fijn restaurantje. Effi raadt ons aan naar Doukati te gaan, waar ik nog nooit ben geweest, maar het is volboekt. We belanden dus toch op de Paralia, de wandelstraat, langs het water, in Ammos, een visrestaurant. We betalen dubbel zoveel dan ik meestal betaal. En we krijgen zoals alle andere toeristen, aan het einde,  een bordje Karpouzi (watermeloen) van het huis.

Dan wandelen we de Paralia verder af, halen onze auto op, rijden door Papavalisou, de eigenlijke hoofdstraat richting huis en verbazen ons dat om half elf de meeste winkels nog open zijn.

Thuisgekomen nog een klein ouzootje omdat dat helpt met de vertering en dan gaan slapen.

Voor L naar haar kamer gaat, zeg ik dus ‘het was een echte toeristendag’. En daar is op zich niets mis mee, natuurlijk. En toch. Morgen maak ik er terug een ‘ik woon hier’-dag van. Ik ga morgen ochtend wat poetsen bij mijn ’gebroken vriendinnetje’. Ik rij met mijn emmer en mop naar daar en ga erin vliegen, dat ze in een fris huis kan thuiskomen. Misschien lijk ik dan wel op een Griekse poetsvrouw, maar dat nog liever dan een toerist ;-).