Vanmorgen om 3 uur, toen ik al een twintigtal minuten onder de levenden behoorde, bedacht ik dat dat toch relatief is: dat vroeg opstaan moeilijk is. Eens je wakker bent… Straks zal ik wel een ‘inzinking’ hebben, maar op ’t moment viel het dus mee. Ik rij als enige met een pittige bestuurder naar de luchthaven. De incheck gaat vlotjes. Geen probleem dat het een kilootje teveel is.

Alles gaat vlot eigenlijk: alles vertrekt op tijd, iedereen is vriendelijk. Allez, ik maak er ook een sport van soms om mensen te laten glimlachen. Ik denk dan: ze moeten hier een hele dag zitten (aan de douane bijvoorbeeld) en die kijken dan zo serieus,… Het is toch veel leuker wanneer ze zouden lachen. En dan kijk ik diep in de ogen met mijn meest ontwapenende glimlach en 99% van de keren lukt het me. Die glimlach terug. Dan ga ik altijd met een ‘ketjing!’-gevoel verder.

In Istanbul komen we dus op de spiksplinternieuwe luchthaven toe en daar arriveer ik aan gate 36 en ik vertrek van gate 34… Kwestie van handig te zijn.

Beide vluchten vertrekken op tijd en mijn koffer verschijnt bij de eerste stuks op de baggageband… Ik heb een taxi besteld tegen 11u, zodat hij zeker niet zou moeten wachten, maar hij heeft gekeken naar mijn vluchtnummer en hij is er al. Ik was nog niet aan het uitkijken, wilde eerst naar het toilet, maar hij kwam naar me toe. Blijkbaar googlen ze hun klanten tegenwoordig (of hij toch) zodat ze een fotootje kunnen zien. (Ik zag later mijn foto op zijn telefoon!). Maar dus de Jorge is een vriendelijk, niet onknap Roemeens exemplaar die na een tijdje ook nog supergrappig en interessant blijkt. Ik zit lekker vooraan – daar is meer lucht en we geraken meteen aan de praat. We hebben het over de Roemeense cultuur, het beleid (of eerder het gebrek daar aan), de Gipsies (er zijn toch niet veel Roemenen die deze bevolkingsgroep in hun hart sluit, bedenk ik nu ik hier voor de vierde keer ben), de omgeving… Hij geeft heel veel tips over wat ik allemaal zou kunnen doen. (Ik ga nog eens moeten terugkomen ;-))
Dan is het even zoeken waar hij me exact moet ‘droppen’. Het wordt wat over en weer getelefoneer (heel verantwoord!) met de watertaximaatschappij en met zijn baas… En uiteindelijk zijn we – te snel zou ik bijna zeggen, zo gezellig is het – in Tulcea aan het water. We moeten vlug afscheid nemen, want het is bijna 12 uur (en door hem zou ik een taxi vroeger kunnen nemen – anders moet ik nog 2 uur in de stad rondhangen) én hij heeft geen parking én er staat een politieman. Dus hij geeft me snel twee kussen en hoopt dat ik het vind. Hij roept nog: ‘Laat mijn baas weten of het gelukt is!’ ‘I will!’ En ik doe dat ook meteen, want waar hij me heeft afgezet blijkt ook helemaal de juiste plek. Dus ik stuur een complimenteus berichtje naar zijn baas. Maar op het moment dat ik wil instappen is er telefoon: ‘Of het gelukt is?’ ‘Yes, I’m boarding right now.’ Dus het is een kort telefoongesprekje, maar daarna stuurt hij nog een berichtje ‘Was it near the place I let you?’ en dat is het begin van heel wat berichtjes. Hilarisch gewoon. Allez, weer een nieuw vriendje erbij 😉

De tocht naar het hotel duurt langer dan gedacht. Het eerste half uur: ‘Leuk!’, het tweede half uur: ‘Ah, is het zo ver?’, het volgende half uur ‘Waar brengt die ons naartoe?!’ Gelukkig is er een tatoe-man met hond, die me verzekert dat het bijna mijn toer is. Had ik dat wat verkeerd ingeschat! Dat heb je met zoeken op een kaart via Booking.com… Ik dacht dat is in de buurt, maar nee dus.

Maar het is fijn arriveren, een vriendelijke dochter van de eigenaar die haar verhaaltje brengt (en dan soms verontschuldigend zegt ‘ja, ik moet dat zeggen he’). Eindelijk iets eten – want ik ben al 11u op en heb alleen twee keer een vliegtuigontbijt gehad, wat betekent een mini taai broodje met een vierkante centimeter harde kaas, twee zwarte en één groene olijf en twee kerstomaatjes en drie stukjes komkommer.

Ze hebben hier vis en slaatjes. Hoera hoera (Je moest mijn ervaringen kennen van de voorbije jaren, in Transylvania, waar de niet-vleeseters nog moeten uitgevonden worden!)

Na mijn siësta is het even werken om in de positieve mood te blijven. Ik denk: ik ga even naar het zwembad, maar de luide techno die uit een blaster (of hoe heet zoiets) van een groepje Roemeense gasten die al van smiddags bier drinken, komt, en die de lokale radio die uit de luidsprekers galmt overstemt, brengt mij in vluchtmodus. Ik wilde peace and quiet! Ik ga dus even een wandelingetje maken vooraan, aan de Donau. Maar ik merk dat ze eigenlijk stinkt, dat er heel veel vuil ligt en dat het hier ‘the middle of nowhere’ is. Ik denk: Suzanne herpak u! En ik werk dus om me te concentreren op details. Ik neem foto’s om de schoonheid te kunnen zien. Maar als ik uiteindelijk aan de achterkant van het hotel beland, waar de roeibootjes liggen, pas dan lukt het echt. Daar is het mooi. Daar is het rustig. Daar is er geen storend geluid. Morgen zal ik me gewoon hier komen zetten!

Bij het avondeten probeer ik alle vissoorten ontcijferd te krijgen, maar het zijn bijna allemaal vissen die ik ken van naam zoals meerval en tarbot, maar die ik nog nooit gegeten heb. Het wordt dus een avontuur. Maar nu eerst wat slaap in halen! Dat ik morgen nog meer de schoonheid hier kan zien!

‘Waarom doe ik dit toch?’ Dat is de vraag die zich weer aandient. Ik zit op de boot richting Rafina. Dat is een kleine haven, nabij de luchthaven, van waaruit ik morgen verder vlieg. Ik heb om 3u een shuttle naar de luchthaven, om 5 u40 een vlucht naar Istanbul, om 7 u35 moet ik dan weer boarden voor de vlucht naar Constanta in Roemenië. Daar gaat een taxichauffeur me opwachten (met een beetje chance – maar hij heeft me al een whatsappke gestuurd met de foto van het bordje met mijn naam dat hij gaat vasthouden, dus ik heb goede hoop ;-)) om me naar Tulcea te brengen, een kleine 120 km verderop. Het zou anderhalf uur rijden zijn. Daar dien ik dan een watertaxi te nemen die me uiteindelijk naar Crisan zal brengen…. Dan kan ik recupereren ;-).

Ja, het is een hele onderneming. Dat is de reden dat ik vorig jaar mezelf beloofd had, dat als ik het nog eens zou doen (gaan lesgeven in Roemenië), ik er een paar dagen extra zou aan plakken, om te bekomen van de stevige verplaatsing.
Ik had eerst gezegd dat ik het niet meer wilde doen, maar dan kwam het voorstel om het later in de zomer te doen én aan de Zwarte Zee in plaats van in Transylvanië, waar de voorbije drie jaar doorgingen… Ik zou dan op zijn minst de zee niet moeten missen. Dus ik ging door de knieën. Nog één keer…
Niet dat het niet leuk is hoor. Ik mag met twee zeer fijne collega’s een weekje doorbrengen en mensen inspireren. Voor de deelnemers is onze aanpak vaak heel vernieuwend en ze zijn dan ook heel enthousiast en dankbaar. Dus ik weet dat het inhoudelijk wel fijn zal zijn. En toch: ik moet weg. Ik moet mijn thuis achterlaten.

Wanneer we een laatste koffietje drinken aan de haven, merkt L op, die samen met mij het eiland verlaat: ‘Het gaat niet he.’ En meteen rollen de tanen over mijn wangen. Nee, het gaat niet. Ook al weet ik dat het maar voor 10 dagen is, ook al weet ik dat het leuk gaat zijn, daar, ook al weet ik dat het een mooie omgeving gaat zijn… Het verlaten van het eiland gaat gepaard met een zwaarte.

Een vriend van me, hier op het eiland, is gestopt met reizen. Vroeger reisde hij in de wintermaanden naar India, Pakistan, Thailand of Nepal. Maar telkens merkte hij dat hij Naxos miste, meer en meer. Dus blijft hij hier. Als het hier zo goed voelt, waarom dan nog weg gaan?
En ik weet niet, ergens is er nog een stukje van me dat de rest van de wereld wil zien. Niet alleen, ik wil het graag met iemand delen. Maar er is ook een stukje dat alleen maar hier wil zijn, op mijn eiland, mijn strand of mijn balkon.
En voorlopig is het sowieso onmogelijk. Ik moet nog terug naar België – nog teveel engagementen en ik moet daar ook nog centjes verdienen. Maar dat is dan voorlopig ook de enige goede reden om mijn eiland te verlaten. (En het is natuurlijk ook fijn om vrienden en familie te zien – roept een ander bezorgd stukje met stevige stem!)

‘Maar dus’, spreek ik mezelf streng toe, ‘als je nog wordt uitgenodigd vanop Naxos, denk dan geen twee, maar zeven keer na! Weet dat de kans groot is, wanneer je op de boot zit, dat je je zal afvragen: ‘Waarom doe ik dit toch?’’

 

Het is al lang mijn favoriete woord, maar het is ook zo’n bijzondere ervaring op zich. Gisteren stond er weer een bronbezoek op de agenda. Nog maar een plek die ik nog niet kende. Grappig hoe je jaren naar een eiland kan reizen en dan zelfs jaren op het eiland kan wonen, zonder zoveel speciale plekjes te kennen. Deze zomer staat in het teken van de bronnen en er zijn er veel.

Ik  rij dus de bergen in, door Chalki en Filoti naar Danakos. Het is weer zo’n dorpje waarvoor je eerst steil naar boven en dan steil naar beneden moet durven rijden, je dan moet zien te plaatsen op een stukje parking en dan de straatjes in en uit moet  lopen zonder enig idee of je in de juiste richting gaat. Maar ik heb een goeie gids mee en we bereiken moeiteloos de prachtige plek.
Een immens grote plataan overspant het pleintje waar het bronnetje uit een wit gekalkte berg komt gestroomd. Er zijn weer muurtjes en bankjes, hier en daar mooi wit. En speciale stenen. Het kerkje torent boven het pleintje uit. En zoals elke keer zijn we er.
Dat is wat ik dit keer zo anders beleef dan vroeger: vroeger zou ik kijken: ‘mooi, mooi’. Ik zou mijn bidons vullen, zodat ik de volgende dagen water kan drinken dat recht van de bron komt en dan zou ik weer terug lopen. Zo doen de meeste mensen dat. Als ik aan de voorbije keren denk, waren er soms heel even nog andere mensen, maar die waren ook snel weer weg. Maar dit jaar leer ik er te blijven. Er even écht te zijn. Gewoon. Zijn. En daardoor zie ik niet alleen de plek, maar ik ervaar ze. En ik zie zoveel meer. Zelfs toen ik op een plek was, waar ik al enkele keren naartoe kwam, zag ik andere dingen. Voelde ik andere dingen.

Ook deze keer ervaar ik het zo en even later beginnen de klokken van het kerkje te luiden. En nog wat later begint er een dienst. Die wordt door een luidspreker ook naar buiten gericht, dus zitten we onder de plataan terwijl er Gregoriaanse (of zijn dat Byzantijnse?) gezangen door de lucht vibreren. Alsof we een privéconcert krijgen.

Wanneer we terugkeren ervaar ik weerom die adembenemende bochten: je rijdt in een bepaald landschap en net één bocht om, of één heuvelrug en plots zie je een heel andere kant van het eiland. In dit geval een indrukwekkend zicht op de vallei van Filoti tot Naxos stad en de zee. En dat in verschillende tinten geel-grijs, door de nevel die ontstaat door de hitte en de stilaan ondergaande zon.

We overwegen verschillende mogelijkheden waar we zouden kunnen gaan dineren en na drie keer van gedacht veranderd te zijn, rij ik richting Apiranthos. Geen van ons beiden heeft daar al gegeten. Ik ken het alleen van ‘koffietjes’. We wandelen door de straten, maar die zijn afgeladen vol met toeristen. Het trekt niet. A vraagt waar de Grieken hier zoal zouden eten? Geen idee en mijn vriendinnetje Ireni is niet op post, dus ik kan het niet vragen. Dus we wandelen terug het stadje uit om dan misschien toch maar naar een lager gelegen dorp te rijden. Tot we aan het einde van het dorp nog een restaurant zien. Er zit niemand. Meestal denk je dan: ‘hier gaan we zeker niet!’. Maar het is zo’n verademing na die drukke straten dat we beslissen hier het risico te nemen. En het blijkt een goeie keuze. De gerechtjes die op tafel worden getoverd zijn één na één heerlijk. De local wine is van goeie kwaliteit… En mijn favoriete Griekse zangeres, Alkistis Protopsaltis klinkt op de achtergrond.

Opeens verschijnen vier mannen helemaal in het zwart. Het zou de lokale maffia kunnen zijn, die hun percent komen opeisen, maar het blijken leden van een band. Links van het restaurantje staat een minipodium: een klein verhoogje met daarop vier stoelen, naast elkaar en ook een standaard met vier lichten ervoor. Het was ons niet echt opgevallen. Maar dus één voor één gaan de muzikanten plaatsnemen en beginnen ze wat te zingen, te spelen… Ons eten is ondertussen op. Ik vraag aan de ober of de muziek niet wordt afgezet, terwijl ze aan het spelen zijn en hij zegt: ja maar ze zijn nog maar aan het soundchecken… ‘Oh, wanneer is het optreden dan?’ ‘Om twaalf uur.’ We kijken naar elkaar… Wat doen we? Het is nog een heel eind rijden terug naar Orkos… Maar dan wint het ‘so what!’-gevoel. We bestellen nog een karafje wijn (en voor mij spa ;-)) en wachten verder af. En alsof ze van onder stenen uit kruipen of uit verlaten huizen, de mensen stromen toe. Nemen plaats in het restaurant, bestellen – heel Grieks – grote schotels eten dat ze delen. En drinken Mythos en wijn…

En dan begint het optreden. Een prachtige stem. Echte Kretiaanse muziek. We vernemen dat Dramoutanis een best bekende zanger is. De muziek is meeslepend. De Lyra, de bouzouki, de trom, de fluit, zelfs de doedelzak.

Iedereen is enthousiast, mensen beginnen te fluiten, te dansen. En we genieten van de muziek en vooral ook van de heel eigen sfeer die er heerst.

Het is na tweeën wanneer we beslissen om toch maar aan de afdaling te beginnen. En ik voel me dronken van de ervaring. Tot twee keer toe krijgen we prachtige muziek aangeboden door het lot. Het vraagt alleen even blijven, even stilstaan. Even zijn.

En als je die tijd neemt, dan kan je vinden wat je niet zoekt.

Vandaag stond al een paar dagen aangekondigd als een windstille dag. Maar 2 beaufort, noordwest in de ochtend, zuidwest in de namiddag. Een SUP-dag als het ware! Ik had nee gezegd aan een skypemeeting op zaterdagochtend om die reden. Die doen we morgen wel. Nee, als er zo eens een windstille dag tussen zit, wil ik op mijn SUP!

L heeft het nog nooit gedaan, dus starten we met de basis. Maar ze is er snel mee weg, dus varen we samen naar Earthbar voor een koffietje. Dat is iets waar ik al over gefantaseerd had: met twee, naast elkaar op uitstap. Het is nog niet wat het moet zijn natuurlijk, want zij zit nog in de fase dat alle aandacht naar de SUP moet gaan. Alle begrip hoor, ik ken dat helemaal. Vorig jaar zat ik daar zelf keilang en viel ik van mijn plank als ik naar iemand wuifde. Ondertussen ben ik echter een sterker SUPper geworden dan ik kon denken, waardoor ik met één haal heel wat verder vooruitkom dan haar. Ik moet nu leren doseren!

Maar we gaan dus een koffietje drinken en dat gaat gepaard met een spelletje Tavlé. Tavlé is een Grieks bordspel, ook wel genaamd Backgammon. Mensen kennen het vaak van ziens: het heeft uitgerekte driehoeken op het bord, in plaats van de vierkantjes van het dambord, maar het wordt met dezelfde schijven gespeeld.
Lang geleden, op onze eerste reis samen, leerde ik het aan L en zij raakte even verslaafd als ik. Nu is het lang geleden dat ik het speelde. Alleen spelen is niet zo vanzelfsprekend! 😉

Na mijn overwinning 😉 varen we terug en we rusten even uit. Dan gaan we spelen: we gaan met twee op één Sup – met twee peddels – en geven onszelf telkens andere uitdagingen: rond die boei varen, van plek veranderen (dus degene die vooraan zit, gaat achteraan en omgekeerd) zonder aan land te komen,… Het wordt een hilarische onderneming. Daarna probeer ik een paar yogaposes uit op de board. Van Downward dog tot plank en dan op linkerhand en rechterknie en de tegenovergestelden rek je dan ver uit. Dat gaat verbazend goed. Alvorens ik de warriorpose tot stand kan brengen, ga ik drie keer keihard van de plank af. Maar geen erg. We lachen even, zeggen iets tegen elkaar en ik kruip er terug op en probeer opnieuw. Tot ook de Warriorpose lukt.

Ik besef weer dat ik die dingen niet doe als ik alleen ben. De reden hier is voor mij duidelijk: als ik dat alleen probeer en het lukt niet, dan faal ik. Mensen die ik niet ken zitten te kijken en denken dan wellicht: ‘ocharme het kind, het lukt niet.’ Maar als ik het samen met iemand anders doe, dan creëer ik een bubbel onder ons beiden. En als ik eraf val, lach ik en praat ik. En ik ben totaal niet bezig met andere mensen. Of iemand iets heeft gezien. Terwijl ik eigenlijk ook wel besef dat dat vooral in mijn hoofd zit. Misschien probeer ik het volgende keer toch een keertje alleen!

Maar het is dus een fijne dag. Grensverleggend. En met drie overwinningen met den Tavlé, dus ik ga uitgeput maar als een tevreden mens mijn bed in

‘Gij staat nogal goed met uw eigen he.’ Ik weet zelfs niet of het dat letterlijk was. Wel de zin: ‘Soms denk ik dat ik wat te weinig heb, wat jij wat teveel hebt…’. Het wordt gezegd met de nodige glimlach, terwijl we ons zoveelste spelletje Tavlé aan het spelen zijn en net een fijne maaltijd achter de rug hebben. Ik had wellicht net een goede zet gedaan en dat ook benoemd. Ik weet het eigenlijk niet meer, wat de aanleiding was.
Wat ik wel weet is dat het vanaf dan allemaal ‘tuuuuuuuuuuut’ doet in mijn hoofd. Ik zie nog amper de bolletjes op de dobbelstenen, volg niet meer welke zetten zij doet. Ik kijk naar de zee en probeer mijn tranen weg te slikken. Ik hoor maar, over en over, in mijn hoofd ‘Je hebt teveel!’
En dan komt er een koor van stemmen, zoals bij de Griekse tragedie, die aan de kant staan en met fluisterstemmen ondersteunen:
‘Je bent arrogant! Zelfgenoegzaam! Wie denk je wel dat je bent?! Gij staat wel goed met uw eigen! Oh ja, arrogant en ook nog dominant! En iedereen zal het geweten hebben!’
Er is een reddertje dat alles probeert bijeen te houden.
‘Tikken, Suzanne, tikken en ademen!’ ‘Ga even een glas water halen in de koelkast!’ ‘Achteruit en overschouwen, er niet in gaan! Gewoon even kijken wat er hier gebeurt!’
En het lijkt te lukken.
Tot ze opmerkt ‘Is er iets, je bent ineens zo stil?’
Uit gewoonte zeg ik ‘Nee nee.’ Maar dan herpak ik mezelf en biecht ik op ‘Jawel, er is wel iets. Dat wat je daarnet zei, dat doet zoveel met mij…’ En we kunnen erover praten en dat is goed. Daar leren we beiden uit. Ik kan horen dat dat niet de boodschap is die ze wilde geven. Ik neem het ook helemaal bij mij.

Ik laat de tranen even stromen en probeer mild naar mezelf te kijken. Wie is er allemaal in het spel?

  1. Er is alleszins een kritische stukje dat bezorgd is dat ik arrogant word bevonden en dus gespitst staat op uitspraken die in die richting zouden durven gaan. En die heeft natuurlijk meteen alarm geslagen.
  2. Er is een kindje dat dan heel triest reageert omdat ik zo stevig op de vingers word getikt.
  3. Maar, en dit wordt duidelijker tijdens het gesprek, er is ook een stuk dat denkt: ‘Ah, maar potverdikke! Ze mogen het me achterna doen! Ik ben hier maanden alleen. Soms, als ik hier ben buiten het seizoen, spreek ik dagen met niemand en ik heb het dan goed met mezelf. Ik durf zeggen dat ik (meestal) mijn eigen beste vriendin ben. Ik amuseer me met mezelf en daar heb ik potverdikke hard voor gewerkt. En ja, ik ben soms fier op wat ik bereikt heb – andere mensen praten veel en dromen, maar ik doe. Dus ik mag daar ook best fier op zijn. En is dat dan arrogant? Awel het zij zo!’
    Als die van zich laat horen, komt nummertje één natuurlijk onmiddellijk weer stevig naar voor gestapt.

Allez, een drukte van jewelste.

  1. En dan is er mijn wijze vrouw die me eraan herinnert: ‘als iemand zoiets zegt, zegt dat ook iets over die ander. Laat bij haar wat van haar is en neem mee wat jij kan leren’.

We zijn nu een uurtje verder en ik voel me wel wat dooreengeschud maar eigenlijk best ok. Alsof het een proces is dat ik vroeger aan 40 per uur reed, maar dat ik nu even aan 120 per uur doe, of 200. Intens, stevig, pittig én kwetsbaar. Maar het lijkt bijna alsof je in Zolder staat te kijken naar een race… En daar zijn ze en daar zijn ze alweer voorbij… (En bij deze zin gaat je hoofd van links naar rechts ;-))

Ik weet dat ik de volgende dagen waakzaam zal moeten zijn, want de nummer 1 zal in hypermodus staan door dit voorval. Maar ik weet ook dat nummer 4 altijd in de buurt is met één of andere fijne quote. En natuurlijk is er mijn reddertje.
Maar ik kan dit artikel ook niet afsluiten zonder even het woord te geven aan nummer 3: ‘Ja, ik sta goed met mijn eigen! En ik moet zeggen dat ik dat iedereen kan aanraden!’

Vandaag had ik een toeristendag. Grappig, hoe anders een dag kan voelen als je bezoek hebt. Gisteren is L gearriveerd. Zij komt hier een weekje rust zoeken. We kennen elkaar al lang en het zal dus wel loslopen, denk ik dan. En dat doet het ook (ik kan nu ook niets anders schrijven natuurlijk, want zij leest trouw mijn blog ;-). Maar meteen voel ik me dus meer toerist.

Het is een simpele dag: rustig opstaan. Ik had haar gewaarschuwd dat ik ‘s morgens graag eerst op ‘t gemak een tasje koffie drink alvorens veel gesprek te voeren. Maar dat loopt dus goed. Ik zit al even op de computer als ze verschijnt. Samen ontbijten met yoghurt en vers fruit (wat ik voor mezelf niet aan snij – dan neem ik gewoon wat confituur erbij – maar waar ik wel van geniet) en nog een tasje koffie.
Dan naar het strand – te voet (héél ongewoon, want ik spring altijd op mijn fiets) en het strandtentje opzetten om wat schaduw te kunnen voorzien (ook dat doe ik nooit, ik heb dan wel zo’n tentje, maar gebruik het voor mezelf nauwelijks). Vervolgens wat in de zee en naast de zee vertoeven (ik kan me natuurlijk niet houden en bouw ondertussen toch maar wat stenen torentjes) en dan naar Earthbar voor een koffie.
Daar spelen we onze eerste Tavlé. Dat is het fijnste moment van de dag! Het is lang gelden dat ik dat kon spelen. Daarvoor moet je met twee zijn, natuurlijk. En de ander moet het ook kennen! Maar gelukkig leerde ik het haar toen we 16 jaar geleden op de eilanden waren. Het was nu al wel een eeuwigheid geleden dat ze het had gespeeld , maar met kleine reminders hier en daar kwamen de spelregels snel terug.

Een wandelingetje terug, nog wat drijven en dan is het alweer tijd om naar huis te gaan om een lunchke te voorzien. We eten een Griekse sla met wat kliekjes hier en daar. Dan nemen we een siësta (een heerlijke gewoonte, ik vind dat ze dat in België ook zouden moeten invoeren!) en ik zit alweer op mijn computer als ze opnieuw verschijnt.
We maken ons klaar om naar de stad te rijden. We doen wat inkopen, passeren langs de Rental Center om met Filis nog even te overleggen rond mijn auto en wandelen dan als een échte toerist langs de winkeltjes naar beneden. Aan Waffelhouse bestellen we een horentje met één bolletje mokka. We snoepen het verder op aan de rand van de haven, met de zakkende zon op de achtergrond. Nemen toch nog maar een paar zonsondergangfoto’s  – zeker met het kerkje erop!
Dan gaan we de Old Market in. Hier en daar een winkeltje in (even dag zeggen bij Effi – dat is niet toeristisch en voelt lekker gezellig) en dan op zoek naar een fijn restaurantje. Effi raadt ons aan naar Doukati te gaan, waar ik nog nooit ben geweest, maar het is volboekt. We belanden dus toch op de Paralia, de wandelstraat, langs het water, in Ammos, een visrestaurant. We betalen dubbel zoveel dan ik meestal betaal. En we krijgen zoals alle andere toeristen, aan het einde,  een bordje Karpouzi (watermeloen) van het huis.

Dan wandelen we de Paralia verder af, halen onze auto op, rijden door Papavalisou, de eigenlijke hoofdstraat richting huis en verbazen ons dat om half elf de meeste winkels nog open zijn.

Thuisgekomen nog een klein ouzootje omdat dat helpt met de vertering en dan gaan slapen.

Voor L naar haar kamer gaat, zeg ik dus ‘het was een echte toeristendag’. En daar is op zich niets mis mee, natuurlijk. En toch. Morgen maak ik er terug een ‘ik woon hier’-dag van. Ik ga morgen ochtend wat poetsen bij mijn ’gebroken vriendinnetje’. Ik rij met mijn emmer en mop naar daar en ga erin vliegen, dat ze in een fris huis kan thuiskomen. Misschien lijk ik dan wel op een Griekse poetsvrouw, maar dat nog liever dan een toerist ;-).

Mijn been ziet ondertussen  achteraan blauw. Als een uitgezakte blauwe plek. Wellicht bloed van de spierscheur dat nu aan het wegzakken is. En de beet geeft een grote blauw-bruine schijf met daarin een dikke rode bobbel, daar waar het beestje zich tegoed heeft gedaan aan mijn sappen. Een paar keer per dag loopt er wat etterig vocht uit.
De pijn is minder, de beweeglijkheid vergroot. Dus ik mag niet klagen? En toch… Soms wil je gewoon wat aandacht.

Ik stuurde dus een foto van mijn been en voet naar mijn speciaal vriendinnetje. En ze stuurde terug ‘Oei, dat ziet er erg uit!’. Voilà, meer moet dat niet zijn. Het is terstond beter! Geen oplossingen à la ‘Heb je dit of dat erop gedaan?’ of ‘Je hebt toch al een antihystaminicum genomen!’ of ‘Zou je er toch niet even laten naar kijken?’. Nee gewoon. ‘Oei, dat ziet er erg uit!’.

Ik ken het principe van ‘erkenning’ krijgen/geven natuurlijk maar al te goed. Ik ben tenslotte therapeute. Ik heb zelfs al gelijkaardige voorbeelden gebruikt in koppeltherapie, wanneer de een de ander niet begrijpt, dat zijn reactie niet het beoogde effect bereikte of dat zij zich ondanks zijn inspanningen toch niet begrepen voelde. Maar zo eenvoudig had ik het zelf precies nog niet bewust meegemaakt. En toch, het werkt zo.

Ik had de foto opgestuurd, waarna ik dacht: ‘Waarom doe je dat nu, Suzanne? Zo’n onsmakelijke foto’s!’ Maar ja, zo gaat dat met whatsapp, ze zijn verstuurd. (Ik bedenk nu dat je dat wellicht nog kan verwijderen, maar ik ben er nog niet zo beslagen in;-).) En ik had eigenlijk niet echt een antwoord op de vraag ‘waarom’. Tot ik het antwoord van haar kreeg. Toen besefte ik het: ik wil gewoon dat iemand met me meeleeft. Dat iemand het erg voor me vindt.

Het is een kleintje binnen in mij dat verzorgd wil worden, getroost. En ik kan dat natuurlijk zelf, oftewel, mijn grote sterke Suzanne kan dat zelf. Ze doet dat ook vaak en goed eigenlijk. Maar af en toe doet het deugd om daarin niet alleen te staan. Om een medestander te vinden in die ondersteuning. En daar zijn vrienden voor. Speciale vrienden, die dan het juiste antwoord geven.

Ik acht me zo gelukkig dat ik zo’n vrienden heb. Ik wens er jou ook toe, minstens eentje! En als je nood hebt aan een troostje: vraag het gewoon even aan dat hem of haar en gegarandeerd smelt de pijn als sneeuw voor de zon!

En weerom zit ik met een icepack rond mijn voet. Het heeft dit jaar al dienst gedaan: na het suppen rond mijn elleboog (op voorschrift van de sportdokter), bij de spierscheur aan mijn kuit (op voorschrift van dokter Google) en nu verzacht het wat bij de stevige reactie op één of ander insect. Dat is het gevaar als je je in de natuur waagt he. Ze kunnen bijten.

Maar als dat de enige bijwerking is…

Ah nee, er is nog eentje: ik ben ontzettend moe vandaag. Want zaterdag amper een oog dicht gedaan door een invasie van muggen. En man, kunnen die een herrie veroorzaken! En wat doe je dan: geen airco, geen ventilator in de buurt (want dat is een oplossing die ik al beproefd heb!). Geen muskietennet, geen machientje om in het stopcontact te steken (waar je natuurlijk tegen bent: ‘Want je weet toch maar niet wat dat allemaal de lucht in stuurt en dat kan toch niet goed zijn!’ – maar wat je op zo’n moment toch zou gebruiken, denkende ‘ach ja, van wat krijg je geen kanker?!’), zelfs geen flesje met een citronellageurtje dat hen afschrikt… En ze zijn met velen, ik kan het je verzekeren, dus licht aan en erachter aan met een opgerold tijdschrift in de hand is ook geen optie.

Ik wikkel me helemaal in mijn ‘doek’ zodat ze me op zijn minst niet kunnen steken. Mijn doek is zo’n all purpose-doek: je kan erop liggen op het strand, je kan hem gebruiken als handdoek, dragen als sarong, maar dus ook inzetten als noodafweer tegen de muggen.
Ik probeer ook een tijdje mijn hoofd onder het doek te houden, maar dat geeft toch een iets te claustrofobisch gevoel én het wordt dan zo warm. En uiteindelijk is het geen geluidsdicht doek, dus het zoemen, dat volgens mij toch behoorlijk wat decibels kan teweegbrengen, wordt niet echt gedempt.

Dus dan blijven ze te lang rond je oor hangen en ben je het stikkebeu en wuif je toch met je hand. Of nee, eigenlijk sla je, in de hoop een einde aan hun leven te maken – alle dierenliefde ten spijt (“Ik zal wel doneren aan Gaia, maar laat me alsjeblief dit beest wél slachten!”). Tegelijkertijd weet je dat de kans minimaal is. En toch, telkens als je dan even niets hoort – en je oren zijn hypergespitst – is er toch die overmoedige gedachte ‘ah, het is gelukt!’ En dan zakt je ademhaling wat en je hartslag en is er je eerste schuddinkje , wat aangeeft dat je aan het ontspannen bent en dus snel echt de slaap zal hebben gevat. En net op dat moment, net die miliseconde voor je ‘weg’ bent en dus geen last meer zal hebben van hun gefladder en gebabbel, net dan, zijn ze er terug. Geen miliseconde later. Nee, alsof ze in de hoek van de kamer zitten te wachten en het moment zien aankomen. Misschien is dat wel een spelletje onder de muggenpopulatie – om ter niptst de mens uit haar slaap houden.  En dan is het alsof ze met een F16 komen aanvliegen en langs je oor scheren. En dan volgt er toch een zucht, of een onderdrukte vloek en draai je je nog maar eens op die andere zijde. Alsof het daar beter zal zijn.

Ik heb dus niet geslapen. Allez, wellicht wel, met kleine stukjes. Maar de nacht duurt lang. En het wordt maar niet licht. En wanneer het licht wordt, gaan de muggen slapen. Maar sta ik op… Want de dag lonkt!?!

De siësta zou deugd doen, maar een ‘Zullen we anders nog even langs To Basilico rijden voor een lunchke?’ wordt gevolgd door ‘Ah, maar als we daar parkeren, dan kunnen we langs de rivier er naartoe wandelen!’ en een ‘Maar zie eens wat een mooie toren hier staat.’. En dus smaakt de lunch, want het was een stevige wandeling. En op de terugweg horen we muziek en zijn we benieuwd. Het lijkt wel live… Eerst stappen we toch gewoon door naar de auto, maar wanneer we het in het volgende dorp nog luider horen, zetten we hem toch even langs de kant en gaan op verkenning. We ontdekken een privéfeest bij Pigi, naast het bronnetje.
En dan hebben we al twee bronnen gezien, maar drie is toch een leuker getal. Dus gaan we ook in het volgende dorpje op zoek naar de bron…
Kortom het wordt een middag waar we de inval van het moment volgen maar daardoor natuurlijk de siësta missen. Ik ben net op tijd thuis om te douchen en naar mijn volgende etentje te rijden…

Zo’n druk leven hier 😉

Vanmorgen word ik wakker en denk ‘dat het nu toch wel echt 8 uur moet zijn’. Het is al tien gepasseerd… Ik overtuig mezelf om aan de slag te gaan: morgen arriveert er een vriendin, dus ik moet nodig de studio opruimen en poetsen, daar én hier.
Dat wordt dus mijn dag, poetsen afgewisseld met siësta’s – ik neem er vandaag drie.
Een dagje bekomen van een superfijn weekend dus, maar vooral van de muggen. En dat met een voet die op springen staat wegens de liefde van een ander beestje.

Vandaag ben ik eindelijk iets gaan drinken met mijn vrienden. Eindelijk, want het is nog maar de derde keer dat ik hen zie, terwijl ik hier toch al meer dan een maand ben! Maar het leek maar niet te lukken. Ze waren zelf ook even naar het buitenland, maar zijn toch ook al drie weken terug. En wat er dan gebeurt in mijn hoofd… Allerlei rampscenario’s hoe ze dingen kwalijk hebben genomen die ik al dan niet heb gedaan…

Ok, ik kader even de aanleiding hiervoor.

Toen ze terug arriveerden ging ik hen opwachten op de luchthaven en konden we even bijpraten, maar daarna… Eén keer kwamen ze naar mijn strand, maar toen had ik bezoek en toen ik eindelijk naar zee ging, waren ze al weg. (Ik was toen nog fier geweest op mezelf dat ik het zo had kunnen loslaten – nu zie je maar wat ervan komt!).
Op een andere uitnodiging voor een avondje, liet ik weten dat ik al een ‘dinnerdate’ had.
En de keren dat ik vroeg om iets af te spreken kreeg ik het antwoord dat het nogal ‘complicated’ was, omdat A aan het werk was – hij neemt wat taken van mijn ander gewond vriendinnetje over.

Maar dus, dan begin ik ongerust te worden. ‘Oei, die keer van het strand, dat was misschien toch onbeleefd. Misschien had ik toen toch moeten gaan en aan mijn visite moeten zeggen dat ik geen tijd had… Want ja, eigenlijk waren zij wel eerst geweest met de vraag. En tenslotte hadden zij de moeite genomen om helemaal tot hier te komen…

En ja, dan die andere uitnodiging. Ik had toch wel kunnen zeggen met wie ik afgesproken had. Meestal deed ik dat eigenlijk. Waarom had ik dat nu dan ook niet gewoon gedaan?’
Allez, heel wat gedachten, analyses, invullingen eigenlijk.

Maar dus gisteren had ik een smsje gekregen of we vanochtend om 11u konden afspreken voor een koffietje?
-Perfect!
-Waar? Bossa of Gemma?
-Gemma!

Ik ben dus een ietsje gespannen terwijl ik zit te wachten. Zouden ze het meteen benoemen? Zou er een afstand voelbaar zijn? Hoe moet ik ermee om gaan? Ben ik in de fout gegaan, of heeft het toch ook maar weer te maken met verwachtingen? Moet ik het ok vinden, zo’n verwachtingen, of moet ik aangeven dat ze zoiets van me niet mogen verwachten? Ik ben toch een vrij mens. Ik vind het net zo fijn hier om wat minder verplichtingen te hebben. Maar blijkbaar zit ik hier ook meteen in de verplichtingen. En als je het zuiver bekijkt zijn die er ook niet. Leg ik dat allemaal dan mezelf maar op? Ben ik te hard voor mezelf?
Gelukkig arriveren ze voor ik helemaal dolgedraaid ben. M neemt me stevig in de amen.
-‘So long ago!’
-‘I’ve missed you!’
Ik voeg er aan toe ‘allez, op een positieve manier he!’ Want ik weet dat dat ook kan binnenkomen als een verwijt. Maar ze beaamt het gevoel. Ook A is heel hartelijk en nog voor hij zit en zijn koffie heeft besteld, heeft hij al drie vragen tegelijk gelanceerd. Ok, hij is zichzelf 😉

En dan praten we en dan blijken er gewoon langs beide kanten obstakels te zijn geweest. Maar zo van die dingen die je niet altijd direct open en bloot op schrift zet. Maar geen ambetante gevoelens, langs beide kanten.
En na drie minuten is het alsof er geen drie weken tussen heeft gezeten. Maar gaan we op in elkaars verhalen en maken we grapjes over en weer.

-Echt waar! Suzanne!
-Oeps, I did it again!
-Ja, je hebt me weer stevig ongerust gemaakt en waarvoor? Voor niks, niemandal!
-Je hebt gelijk, maar ja, je kan toch nooit weten. Ik speel graag op zeker. Zo doe je dan toch wat extra moeite, zodat je toch zeker niemand zal teleurstellen (en zodat niemand jou in de steek zal laten.)
-Ik weet het dat het goed bedoeld is, maar ik ben een groot meisje! Zelfs als iemand me iets kwalijk zou nemen, dan zou ik wel kunnen blijven bij mijn kant van het verhaal en zoeken hoe ik kan zorg dragen voor hun kant…
-Ok, ok, ik zal me wat meer op de achtergrond houden, maar helemaal vanachter op de bus word ik misselijk hoor.
-Komaan ‘t is al goed, zet u op rij drie. Maar nu even zwijgen en mij laten genieten van het weekend he.
-Ja, geniet maar. Maar niet vergeten die blog te schrijven he, want je hebt gisteren ook al niets geschreven en ‘je gaat mensen echt wel teleurstellen… ‘
-Wat heb ik gezegd? Rij drie en zwijgen!

Het is een heel bijzonder gevoel om mijn eiland voor één (of zelfs een halve) dag te verlaten. Fijn. Voelen dat hier je thuis is en dat je straks kan terugkomen. Meestal als ik Naxos verlaat, rollen er tranen omdat ik weet dat ik mijn paradijs zal missen -ook al is het vaak maar voor een week of zes. Maar nu is het anders. Ik ga gewoon een boodschap doen in Paros. Naar de vodaphone-winkel een nieuwe sim-kaart halen.

Het is de eerste keer dat ik zo ‘licht’ op de boot stap. In het verleden keek ik met een zweem van jaloezie naar de mensen met een klein rugzakje. Zelf stond ik er altijd met een grote rugzak van 12 kilo op mijn rug en nog een dagrugzak vooraan. Soms ook nog wat plastiek zakjes in de hand – als we van het ene naar het andere eiland gingen nog eten over hadden. En dan keek ik dus jaloers naar die mensen en vroeg me af hoe ze dat toch deden. Want zelfs als ik op daguitstap ging, had ik altijd een stevige rugzak mee. Je moet toch voorzien zijn! Standaard was er altijd wat zwemmateriaal mee. Je wist nooit of je het water in wilde. Dus een bikini, een doek om op te zitten en een handdoek. Iets om te knabbelen (wat fruit, wat noten of een droog koekje), natuurlijk zonnemelk en mijn Sigg-fles (ja, ik deed ook toen al aan een drinkbus!)., maar ook een zakmes, zaklamp, thermisch deken, kompas en nog zo van die dingen die toch standaard in een ‘dagtrekrugzak’ horen. Althans in mijn wereld. Een wereld van angst en controle? Dat zou ik toen niet hebben kunnen horen! Nee, een wereld van voorzienigheid.
Nu reis ik met een handtasje. Daarin zitten 2 telefoons (ja, mijn Griekse moest ook mee, want die krijgt een nieuwe sim), mijn portefeuille en één zakje met overlevingsmateriaal (i.c. een oplader, een mini-zakmesje, een busje Dafalgan (wat ik zelf eigenlijk nooit gebruik, maar wat ik regelmatig uitdeel) pleisters, enkele post-its, en wat persoonlijke herinneringen). Verder nog wat tandenstokers, zakjes canderel (voor mijn fredo cappucino), een schriftje, pen en een doosje Frisk. Ik heb natuurlijk ook mijn waterfles mee. Maar c’est tout!
Ik vind dat een indrukwekkende evolutie, als ik eerlijk ben. Ja, het kan nog ‘beter’. Sommige mensen gaan alleen met hun gsm, met in het hoesje hun bankkaart, identiteitskaart en wat geld. Maar zo ver ga ik nooit geraken. Wil ik eigenlijk ook niet. Maar dus, zo gaat het ook. Lekker licht.

Aankomen op Paros roept honderd herinneringen op. Van de eerste keer met Karine – in 1998. Toen we op Parasporos-caping verbleven en op zoek gingen naar een ruïne, waarover we hadden gelezen (en die we dus niet vonden;-)).  De heuvels links van Paroikia waren toen nog heel woest. Nu staan daar indrukwekkend veel huizen. Wat  twintig jaar met een eiland kan doen!
En ik was hier met Leen in 2005. Ik zie het hotelletje waar we verbleven. Dat was maar 2 euro duurder dan de camping. Dus zetten we onze tent in dehoek en kookten we op ons gasvuurtje op het balkon.
En als ik van de boot stap meen ik een man te herkennen. Omwille van de drukte ga ik door, maar even later zie ik hem opnieuw. Ik vraag: ‘is it possible your name is Vlassis?’ ‘Yes, of course! I thought so when you passed me, I recognised you. You have been staying at my place!’. Ja met Nathalie, twee keer zelfs. Eerst dacht ik een jaar of vijf geleden, maar dan herinner ik me dat we bij hem in de auto, onderweg naar de boot, vernamen dat Michael Jackson onverleden was. Dus het is exact tien jaar gelden. We schudden handen, praten wat. Ik vertel dat ik nu aan de overkant van het water woon.

Wanneer ik door de straatjes struin zie ik veel veranderingen maar ook nog een paar vertrouwde hoekjes, plekjes en terrasjes. En toch voelt het hier vreemd. Er hangt hier echt een andere energie. Moeilijk uit te leggen.

Als ik om een uur of drie terug op Naxos arriveer, vertrekt Filis net aan de haven. Hij geeft me een lift. Hij ging mijn auto even nakijken, maar natuurlijk was dat nog niet gelukt, hij zou het meteen doen. Ik ga dus even binnen en prompt vraag I me of ik geen zin heb om mee te gaan lunchen. En het wordt een fijne babbel. Ik vertel hen beiden over dat gevoel, dat verschil met Paros en ze begrijpen me volledig. Maar misschien is het ook net dat, dat ik in de haven zomaar een lift kan krijgen, dat er onverwacht mensen aan mijn deur of strand staan, of me meevragen om te gaan lunchen. Ook dat maakt Naxos zo bijzonder.

Dus ja, ik hoor thuis op Naxos. En even naar Paros varen maakt dat alleen maar duidelijker.